Niets Maakt Zichzelf: Drie Perspectieven op Samenwerken

Essay Double Plus Good 
Geplaatst:
DoublePlusGood_www13.png
Tekst
  • Laurie Cluitmans
Wederkerigheid

Je ziet ze op de meest uiteenlopende plekken. Soms helemaal alleen, soms in groepen in verschillende kleuren en soorten samen. Sinds ik voor het eerst over korstmossen las in Robin Wall Kimmerer’s boek Braiding Sweetgrass ben ik gefascineerd geraakt door deze bijzondere samenlevingsvormen. Terwijl ik ze aanvankelijk vooral zag als een soort van ongewenste uitslag op bomen, stenen en andere – al dan niet levende – dragers, stuurde Kimmerers schrijven mijn blik en aandacht op deze kleine ‘non humans’. Ze bestaan al miljoenen jaren en er zijn zo’n 20.000 verschillende soorten geregistreerd. De Nederlandse naam is wat verwarrend, want ze hebben niets met mos te maken, deze ‘lichenen’. Wat een korstmos zo bijzonder maakt, is dat het geen individuele levensvorm is, maar juist bestaat uit een combinatie van twee aparte eigen levensvormen, namelijk algen en schimmels (of bacteriën). Ze gaan een symbiotische relatie met elkaar aan en functioneren als een nieuw geheel (vaak zijn ze ook nauwelijks van elkaar te onderscheiden). Dankzij symbiose kunnen ze overleven. In een periode van droogte bijvoorbeeld, beschermt de schimmel de algenpartner tegen uitdroging. Darwin’s denken over het ‘overleven van de sterksten’ was lange tijd dominant, met als gevolg dat individualiteit en competitie een belangrijke rol speelden in het begrip van de natuur. Ecologische denkers zoals Kimmerer, maar ook Donna Haraway en Merlyn Sheldrake vragen ons om opnieuw naar onze relatie met de wereld om ons heen te kijken. Daarbij worden juist meer genuanceerde uitwisselingen en vormen van onderlinge afhankelijkheid centraal gesteld. Als voorbeeld van hoe we onze relatie met de natuur en de wereld om ons heen kunnen herdefiniëren, wijzen zij naar korstmossen en andere levensvormen die we met het blote oog soms niet eens kunnen waarnemen, maar die wel onderdeel zijn van ons systeem. In het schrijven van Kimmerer komen ze symbool te staan voor wederkerigheid. Het gaat daarbij niet om een eenvoudige vorm van geven en nemen, maar om complexe en dynamische relaties, waarin de rol van gever en ontvanger van moment tot moment kan wisselen. Tegelijkertijd beschrijft ze hoe korstmossen die op stenen groeien weer de basis vormen voor andere levensvormen om te kunnen groeien. Zo laten de korstmossen op verschillende manieren de grenzen tussen individu en gemeenschap vervagen. Het doet me denken aan Heske’s uitspraak in de introductie: ‘collaboration creates community’. Hoewel samenwerking in de kunst van alle tijden is, lijken ook hier individualiteit en competitie lange tijd beter begrepen te worden. Lange tijd leek het individuele auteurschap alleen maar aan belang te winnen. Die lijn werd in de jaren negentig doorbroken.

Voorbij het kunstenaarsgenie

Rirkit kijkt lachend omhoog, armen breed gespreid en achteroverleunend. Hij is duidelijk op zijn gemak en in zijn element. Hij kijkt tv, samen met zijn vrienden Philippe, Pierre, Liam en Hans. Deze vijf handpoppen werden, enigszins karikaturaal, gevormd in opdracht van kunstenaars Rirkit Tiravanija en Philippe Parreno. De film die ze kijken is een registratie van een rondetafelgesprek. Op uitnodiging van curator Hans Ulrich Obrist, naaraanleiding van zijn publicatie Interviews, schoven Parreno en Tiravanija niet zelf aan, maar stuurden ze een buikspreker met deze twee handpoppen, om vervolgens de ogenschijnlijk eenvoudige vraag ‘Wat is een subject? Een persoon?’ te stellen. De andere twee karakters die in deze installatie samenkomen zijn Pierre Huyghe en Liam Gillick. Vier kunstenaars en een curator. Vijf werkelijke personen, vrienden van elkaar, die ook met regelmaat en in verschillende samenstellingen, met verschillende resultaten, samenwerkten. Toen ik zelf begin jaren nul kunstgeschiedenis ging studeren, was dit clubje, en de ‘beweging’ waar ze deel van uitmaakten, talk of the town. Het is ongetwijfeld herkenbaar voor wie rond die tijd actief was in de kunstwereld. Curator en criticus Nicolas Bourriaud had deze kunstenaars in 1998, in een gelijknamig boek, samen geschaard onder de noemer Relational Aesthetics. De kunstenaars – ook al zagen ze zichzelf niet per se als onderdeel van een beweging of nieuw ‘-isme’ – rekten de definitie van het kunstobject uit. Hoewel de groep kunstenaars die Bourriaud noemt allemaal andere strategieën hanteerden en niet voldeden aan bepaalde harde criteria waren er factoren die veel terugkeerden. Zo was een belangrijk uitgangspunt de mogelijkheid om deel te nemen aan het kunstwerk, om mee te doen, te participeren. Het ging in hun werk om het samenkomen, tijd doorbrengen, met elkaar, maar ook met het publiek (die participanten werden genoemd), en samen een ervaring creëren. Met deze relational aesthetics of social turn bevroegen de kunstenaars het object en de waarde ervan. Wat deze kunstenaars ook doorbraken was het clichébeeld van de kunstenaar die als eenzaam genie afgezonderd in de studio, weg van conventioneel denken en alledaags leven, een werk creëert. Dat genie, doorgaans mannelijk, is ongehinderd door het aardse leven. Dat genie hoeft nooit ergens op tijd te zijn, geen deadlines te volgen, geen boodschappen te doen, noch te koken voor z’n naasten of het bed voor een ander op te maken. Nee, inspiratie en creatie gaan altijd voor. Rirkit Tiravanija ging radicaal tegen dat genie-idee in. Hij kookte voor de bezoekers van zijn tentoonstelling, ging het gesprek met ze aan en achteraf liet hij de gebruikte waar en afwas uitgestald staan als residu van het gedeelde moment. Anno 2023 doet het clubje mannen op het podium toch ook wat verouderd aan: ‘congratulations, you have an all male panel’. Er spreekt een weliswaar niet old, maar wel all boys network uit, dat elkaar opzoekt en steunt en wellicht wat minder open staat voor andere samenwerkingspartners die niet aan het heteronormatieve, cisgender mannelijke perspectief voldoen. Tegelijkertijd maakte deze groep kunstenaars in de jaren negentig en nul radicaal korte metten met hardnekkige clichés. Zij lieten zien dat het kunstwerk niet in isolatie wordt gemaakt, maar juist in relatie tot tijdgenoten, samen met hen of met participanten. Ze trokken niet alleen het kunstwerk als object in twijfel, maar ook het geïsoleerde maakproces. Kunstenaars zoals Tiravanija lieten zien dat de kunstenaar onderdeel uitmaakt van de samenleving. Dat zijn context zijn werk mede vormt. En ook, dat samenwerken daar logischerwijs een onderdeel van kan zijn. In dat licht bezien moet ik denken aan een ander werk van Philip Parreno dat hij samen met Douglas Gordon maakte: een eigenzinnig filmportret van voetballer Zinedine Zidane: ‘Zidane: A 21st Century Portrait’. Ze lieten 17 camera de voetballer tijdens een wedstrijd van zijn club RealMadrid tegen Villareal, van dichtbij op de huid en van een afstand volgen. De film is een real time portret dat is samengesteld uit al dat materiaal. Ookal vindt de actie elders plaats, de blik is op Zidane, waardoor intensieve momenten van actie worden afgewisseld met geconcentreerde kalmte. Met het idee van wederkerigheid in mijn achterhoofd, lees ik dit werk opeens op een andere manier, als een portret van een grotere samenwerking. Want ook al is Zidane de enige die gefilmd en gevolgd wordt, hij is onderdeel van een groter geheel dat zonder hem niet functioneert maar zonder wie hij ook zelf niet functioneert.

Een persoonlijk perspectief: wederkerigheid

Als tentoonstellingsmaker werk je in zekere zin altijd samen, zonder kunstenaar immers geen tentoonstelling. Soms betekent het dat ik als curator de mediërende tussenpersoon ben, zorgdragend voor kunst en kunstenaar en communicerend met het publiek, soms juist co-creërend. Voor elk project ontwikkelt zich organisch het samenwerkingsverband dat nodig is. Samenwerken is voor mij de meest vanzelfsprekende wijze van werken geworden en begint immer bij het persoonlijke. Het gaat om een gedeelde interesse en waardering. Wanneer ik samen met kunstenaars of curatoren een tentoon- stelling samenstel gaat het echter niet per se over gelijkheid. Het gaat over een vorm van wederkerigheid die zich niet laat uitdrukken in een ‘voor wat hoort wat’ strategie. Het gaat vaak juist om het samenbrengen van onderlinge verschillen en vandaar uit – versterkt – iets samen neerzetten. De belang- rijkste motivatie voor mij persoonlijk om samen te werken is echter niet hoofdzakelijk het eindresultaat, maar de functie van een sparringpartner. In de geïnstitutionaliseerde positie van curator is er weinig ruimte om inhoudelijk te sparren, om in gezamenlijkheid een thema te doorgronden. Inhoudelijk samen aan een project werken betekent dat je referentiekader breder wordt, dat je gedachten samen kunt aanscherpen en uiteindelijk dat de uitwisseling meer is dan een simpele som der delen. Niets maakt zichzelf, stelt Donna Haraway. Haar concept van sympoiesis, een woord dat ’maken-met’ betekent, verwijst naar dat idee en naar het gezamenlijk maken van de wereld, in gezelschap en ook in telkens wisselend gezelschap. In relatie tot het denken van Haraway steekt het kunstenaarsgenie er wat bleekjes bij af. Want vanuit haar perspectief betreft de samenwerking niet alleen die tussen mensen, maar ook tussen en met alle levens- vormen. Samenwerking is dan niet een kwestie van keuze, maar een gegeven én een manier om de wereld anders voor te stellen.

* een eerdere korte versie van dit essay verscheen in De Witte Raaf nr. 216, maart/april 2022 als onderdeel van ‘Alleingang (3): Questionnair".